B: Pluk me, pluk me, we zijn rij-ijp.
Wolf: Ik pluk je appels tot je kaal bent, als je dat wil. Mijn naam is Wolf, aangenaam! Ik ben sterk wel te verstaan en kan een hele boom met appels aan.
Wolf plukt een appel en zingt of neuriet intussen. Op dat moment komen de zeven geitjes  er aan.
Ah maar kijk, wij hebben elkaar al eerder ontmoet! Mijn zeven malse witjes, gegroet!
Zeven G: Moeder is er! Ze is daar. Riskeer het niet! Durf niet jij stomme wolf! Zorg niet voor gevaar! Ze beginnen door elkaar te gillen en te roepen dat ze zich niet zullen laten doen, hij hen niet kan krijgen...


 WOLF: Zie ik er nu zo eng uit? Echt zo angstaanjagend? Ik heb dus geen poot uitgestoken hé! Ineens waren ze daar. Bam. Met zeven tesamen. De zeven geitjes. Heb je dat nu zelf gezien?  Gewoon gedag wilde ik zeggen. Niet meer, niet minder. Maar neen. Zien ze me staan en beginnen ze meteen te gillen. …  Ik zeg het je, zo geraak ik niet van mijn reputatie af. Misschien moet ik iets aan mijn look doen… dat is het misschien…
 Tegen boom Sorry kerel! Ik heb een andere missie…
  Wolf gaat af, mompelend bij zichzelf over zijn uiterlijk.
 Ook de boom verdwijnt, ook mompelend over de appels, dat ze nooit allemaal geplukt zullen worden, het gewicht zwaar is…
  V: Met een mand vol worst, friet, appels en bloemen, zetten Roodkapje en Sneeuwwitje hun tocht verder richting grootmoe. En daar , op een open plek in het bos zien ze plots een heel eigenaardig klein mannetje…