Stralende ogen,
priemende kijkers,
fonkelend, levenslustig, gretig.

Tong verlamd.
Geen hap meer te nemen,
geen woord om te vormen,
door ons klinkend te verstaan.
Stem verdwenen.
Om te huilen, om te wenen.

Maar daar sta jij.
Vel over been.
Slaat je er moedig doorheen.  
Trekt je schouders op.
Ach, zeg je, ach.

't Is zo en niet anders.
We gaan voort.
Nog even.
Ik was nog niet klaar met dit leven,
maar ach zeg je. Ach.

En daar blijf jij.
Een heel eind overeind.
Stralende lach behouden,
ogen sprekender dan ooit.

Ach, zeg je, ach.
We moeten het aanvaarden,
met beide handen 't leven nemen
van dag tot dag tot dag.

En toen werd het van stil naar stiller tot stilst.

Maar wees gerust.
Bij het denken aan jou,
verschijnt er op ieders lippen een grote warme lach.

Dag Hilde, dag.