Lars gaat naar oom bol.
Oom bol woont in het bos.
Ver weg van de zee.
Ver weg van Lars.
Lars en mam gaan met de trein.
Rap rap, gaat de trein.
Leuk!
Op de trein is een man.
Een man met een pet.
Fiet fiet! doet hij.
Mag ik je kaart.
Kaart? zegt mam.
Ik heb geen kaart.
Geen kaart? zegt de man.
Geen kaart, geen trein!
Wat?
 Komen we nog bij oom bol?